‘Militaire en politieke top sprongen laks om met waarnemers’
De titel van het boek ‘Informatiemakelaar en schietschijf’ vat het onderzoek dat majoor Dion Landstra deed naar de uitzending van honderden militaire waarnemers naar de Balkan goed samen. Deze individueel uitgezonden militairen leveren namelijk veel waardevolle informatie op, maar zijn tegelijkertijd - mede vanwege hun ongewapende optreden - een gemakkelijke prooi in oorlogsgebied. Des te schrijnender is dat deze groep lang op erkenning heeft moeten wachten.
Dion Landstra
Dat Dion Landstra (39) zelf militair is geworden, blijkt een klassiek geval van een jongensdroom, die begon nadat hij ademloos had geluisterd naar een spreekbeurt van een meisje uit zijn klas over haar vader en zijn leven als commando. “We mochten ook de kazerne bezoeken met de hindernisbaan. Vanaf dat moment had ik maar één doel: ik wilde het leger in.”
Na de middelbare school volgde in 2003 dan ook de KMA waar hij werd opgeleid tot officier van het Wapen der Artillerie. Tijdens zijn parate tijd bij 14 Afdva in ’t Harde volgde hij een studie Militaire Geschiedenis en Krijgswetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Met die combinatie kwam hij terecht op het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH), van waaruit hij als majoor docent is. “Zo geef ik onder meer les bij operationele eenheden in krijgskunde aan de hand van historische veldslagen.”
Mali
Het was de toenmalige directeur van het NIMH Piet Kamphuis die in 2015 aan Landstra vroeg of hij een proefschrift wilde schrijven. Voordat hij daaraan begon, werd hij uitgezonden naar Mali in het kader van de VN-missie Minusma. “Ik was daar operationeel dagboekschrijver en heb daar een kleine vier maanden gezeten, dus dat was een mooie voorbereiding op mijn proefschrift.” Het onderwerp militaire waarnemers in voormalig Joegoslavië werd hem aangedragen door een collega. “Hij wees erop dat het ongewapende militairen betreft die werken in kleine groepjes tussen de lokale bevolking. Toen ik daarover begon te lezen, was ik direct ‘gepakt’. Want het eerste dat ik vond was de gijzeling van Jos Gelissen, Mark Helgers en Wilco Ramakers in 1995. Die was spraakmakend en er was nog niets over geschreven.”
Van 2016 tot 2021 werkte Landstra aan het proefschrift. “Ik kwam er achter dat er eigenlijk nooit overkoepelend onderzoek naar waarnemers op de Balkan was gedaan, terwijl er in die periode meer dan 400 Nederlandse officieren onder die noemer zijn uitgezonden. Overigens is dat aantal niet exact bekend, want hiervan bleek binnen het ministerie van Defensie geen complete lijst te zijn. En ik kwam meer opzienbarende gebeurtenissen tegen. In overleg met mijn promotor, de huidige directeur van het NIMH Ben Schoenmaker, ben ik de inzet van waarnemers vanuit het perspectief van effectiviteit gaan bekijken.”
Informatiemakelaar
In het boek ‘Informatiemakelaar en schietschijf’ waarin het proefschrift van Landstra als handelseditie is verschenen, wordt veel aandacht besteed aan het werk van de waarnemers in voormalig Joegoslavië. Het betrof zowel waarnemers in dienst van de VN, de zogeheten United Nations Military Observers (UNMO) als van de EU, voor de European Community Monitoring Mission (ECMM). Niet alleen het observeren en rapporteren, maar ook het bemiddelen in conflicten en het adviseren en ondersteunen van lokale initiatieven behoorden tot hun taken. "Je komt al snel op heel veel positieve opbrengsten en resultaten. Ik worstelde nog met het risicoaspect, in feite de kostenkant van het werk. We kwamen tot de conclusie dat dit ook onderdeel is van de effectiviteit, ook al is dat moeilijk meetbaar.”
Daarbij koos Landstra bewust voor de periode 1991-1995, omdat er toen een gewapend conflict woedde op de Balkan. “Juist de dynamiek die dat met zich meebrengt, heeft een grote invloed gehad op hun effectiviteit, met name op de kostenpost van de balans. Maar ik heb me tot die periode ook beperkt om het behapbaar te maken, want na die tijd komen er zoveel missies bij.”
Gijzelingen
Naast de gijzeling van Helgers, Ramakers en Gelissen, die vervolgens door de Bosnische Serven werden vastgeketend aan militaire objecten om luchtaanvallen te stoppen, kwam Landstra meer incidenten tegen. “Kapingen, berovingen, beschietingen en mijnengevaar, het hele scala is voorbijgekomen. Maar dat werd afgezet tegen de waardevolle informatiepositie die waarnemers hadden en als een aanvaardbaar risico beschouwd óf die afweging werd helemaal niet gemaakt voor deze categorie militairen.”
Ook na de gijzeling van het drietal Nederlandse waarnemers gingen er dingen fout. Zo beschrijft Landstra hoe in augustus 1995 onder meer de Nederlandse EU-waarnemer Peter Schoonenwolf in Pale terechtkwam, terwijl er luchtaanvallen van de NAVO plaatsvonden op Bosnisch-Servische doelen. De leden van de ECMM werden zelfs publiekelijk doodverklaard door toenmalig Europees Commissaris Hans van den Broek. Na zijn terugkeer in Nederland zei Schoonenwolf er in ledenmagazine Oplinie van de AFMP over: “Hoe is het in Godsnaam mogelijk dat ik met mijn team op de verkeerde plaats op de verkeerde tijd was? (..) Want ze hebben de luchtaanvallen nog 48 uur uitgesteld om alle VN-waarnemers uit gevaarlijke gebieden terug te trekken en zo te voorkomen dat er weer mensen aan hekken zouden worden vastgebonden. En wij idioten rijden op dinsdag zo het gebied binnen.”
Laksheid
Hoewel het grote nut van waarnemers op meerdere vlakken onmiskenbaar is, wordt in het boek tegelijkertijd pijnlijk duidelijk dat de kosten daarvoor in oorlogstijd hoog kunnen oplopen. Landstra: “Wat mij vooral verbaasd heeft, is de onverschilligheid, of eigenlijk de laksheid waarmee de politieke en militaire top met deze waarnemers zijn omgesprongen. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de risico’s die zij liepen en de beoordeling van de aanvaardbaarheid van die risico’s. Dat vond ik echt opzienbarend.”
Onthutsend is het gebrek aan kennis over de monitors in het gebied. Uit de beantwoording van Kamervragen bleek dat minister van Defensie Ter Beek destijds niet op de hoogte was van de ongewapende status van waarnemers. Landstra: “Ik heb het moeten herlezen, maar het staat er echt.” Na de eerste gijzelingen die al in 1994 plaatsvonden, doet kolonel Charlef Brantz, op dat moment chef staf van het Defensie Crisis Beheersingscentrum (DCBC), deze af als ‘pesterijen’. Landstra: “Dan heb je er geen benul van wat die mensen doormaken. De militaire en politieke top legden daar werkbezoeken af, maar er was geen aandacht voor de Nederlandse waarnemers. Terwijl ook zij werden beschoten en in geïsoleerde gebieden zaten. Soms ook als enige militair.”
Thuisfront
Het vizier was volgens Landstra uitsluitend gericht op de contingentseenheden die in het kader van UNPROFOR opereerden, zoals Dutchbat in de enclave Srebrenica. Toen in november 1994 onder meer verlofgangers van Dutchbat werden vastgehouden, kreeg het thuisfront van minister van Defensie Voorhoeve een schrijven waarin werd verzekerd dat de ontwikkelingen op de voet werden gevolgd en dat daarover zou worden geïnformeerd Maar de families van 5 op 23 november gegijzelde waarnemers werden vergeten. Nog sterker, Voorhoeve en zijn crisisstaf waren daarvan op dat moment niet eens op de hoogte, schrijft Landstra. De militaire waarnemers vielen qua aandacht letterlijk tussen wal en schip.
Toen in april 1994 voor het eerst waarnemers werden gegijzeld, werd dat gebagatelliseerd. Landstra: “De Nederlandse generaal Gerard Bastiaans, destijds chief Military Observers in Bosnië, zei daarover dat het een ervaring was die ‘wel eens goed zou kunnen zijn voor de persoonsvorming’. Schrijnend als je weet dat de toen gegijzelde Nederlandse waarnemer Rob van Zanten met een doorgeladen pistool op zijn hoofd zijn sectorhoofd moest bellen om te zeggen dat hij geëxecuteerd zou worden als de luchtaanvallen zouden doorgaan. Nederlandse waarnemers zijn vaker met de dood bedreigd, sommigen hadden hun afscheidsbrief al geschreven.”
Erkenning
Landstra interviewde ook leden van de militaire top van destijds, zoals toenmalig chef staf van het Bosnia Herzegovina Command, generaal Ad van Baal, de latere BLS. “Hij gaf ronduit toe dat er nauwelijks aandacht was voor de militaire waarnemers en dat het achteraf gezien echt anders had gemoeten,” aldus de majoor. Daarbij werd ook aangegeven dat de informatie er wel was, maar niemand vroeg er gewoonweg naar. Tekenend is ook dat andere landen vanwege het gevaar dat ze in die periode liepen, waarnemers terugtrokken daar waar Nederland dat niet deed.
Dat er het nodige schort aan de erkenning en waardering van de militaire waarnemers, gaf het ministerie van Defensie toe bij de presentatie van Landstra’s boek in oktober vorig jaar. Daarbij waren alle waarnemers uit de periode 1991-1995 uitgenodigd, van wie er zo’n 100 daadwerkelijk kwamen opdagen. Zij kregen een boek en werden onder meer toegesproken door Inspecteur Generaal der Krijgsmacht, luitenant-generaal Frank van Sprang. Landstra: “Hij sprak ook zijn erkenning uit. Dat was voor het eerst. De nazorg was destijds lang niet zo goed geregeld als nu, de ervaringen in voormalig Joegoslavië zijn wat dat betreft een kantelpunt geweest. De zorg die er wel al was, gold nauwelijks voor individueel uitgezonden militairen. Daarvan heeft Defensie gelukkig wel geleerd."
Dit interview staat in de op 31 maart verschenen uitgave van ons ledenmagazine Interventie. Naast dit interview vind je in deze uitgave ook een gesprek met luitenant-kolonel Mark Helgers. In 1995 werd hij als militaire waarnemer gegijzeld. Hij was destijds luchtmachtkapitein. Het complete nummer van Interventie kun je ook lezen via onze website en onze ledenapp!